Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wijzigingswet Wet op het basisonderwijs, enz. (wijziging van het stelsel van stichtingsnormen en opheffingsnormen)

 

Artikel XV
1
Met betrekking tot de voorzieningen in de huisvesting die worden gewenst voor de jaren 1996 en 1997 en de in dit artikel bedoelde voorzieningen zijn de Wet op het primair onderwijs zoals gewijzigd door deze wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsvoorschriften van toepassing voor zover daarvan in dit artikel niet wordt afgeweken en met uitzondering van artikel 64b van die wet, behoudens voor zover het betreft voorzieningen als bedoeld in artikel 99 van die wet, en met uitzondering van de artikelen 92 tot en met 94, 95, eerste lid, en 96 van die wet.
2
Tot 1 januari 1997 stelt de gemeenteraad jaarlijks na overleg met het bevoegd gezag van elk van de bijzondere scholen voor basisonderwijs in de gemeente een overzicht vast van de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 64a, eerste juncto vierde lid, van de Wet op het basisonderwijs die in het tweede jaar volgend op de vaststelling ten behoeve van de openbare en bijzondere scholen voor basisonderwijs in de gemeente worden gewenst. Het overzicht bevat uitsluitend de volgende categorieën voorzieningen:
a
voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de hoofdvestiging van een school die op of na 1 augustus 1992 is samengevoegd of zal worden samengevoegd met een andere school voor basisonderwijs en waarvan op grond van een bij het overzicht overgelegde prognose van het te verwachten aantal leerlingen aannemelijk is dat de bekostiging gedurende 20 jaar na de samenvoeging niet zal worden beëindigd onderscheidenlijk de school niet zal worden opgeheven op grond van artikel 153 van die wet,
b
voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs, en
c
overige voorzieningen, voor zover deze zijn opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid.
Het overzicht wordt per categorie opgesteld in volgorde van noodzakelijkheid van de erin opgenomen voorzieningen. Op de prognose, bedoeld in onderdeel a, is artikel 3, derde lid, van het Huisvestingsbesluit WBO van overeenkomstige toepassing.
3
Het bevoegd gezag dat een voorziening als bedoeld in het tweede lid wenst, dient voor 1 april van het jaar van vaststelling van het overzicht, bedoeld in het tweede lid, een daartoe strekkend verzoek in bij de gemeenteraad. Het bevoegd gezag vermeldt de reden en de omvang van de gewenste voorziening. Indien de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens onvoldoende zijn om het verzoek te kunnen beoordelen, delen burgemeester en wethouders voor 1 mei volgend op voornoemde datum 1 april aan het bevoegd gezag mede dat de gegevens voor 1 juni daaropvolgend dienen te worden aangevuld. Indien de aanvullende gegevens niet voor 1 juni zijn verstrekt, wordt het verzoek buiten behandeling gelaten. Indien deze wet later in werking treedt dan 17 februari 1994 dient het bevoegd gezag een verzoek om een voorziening als bedoeld in het tweede lid die wordt gewenst voor het jaar 1996 in binnen 6 weken na de datum van inwerkingtreding van deze wet, delen burgemeester en wethouders binnen 3 weken na de indiening van het verzoek aan het bevoegd gezag mede dat de gegevens binnen 3 weken dienen te worden aangevuld en wordt het verzoek buiten behandeling gelaten indien de aanvullende gegevens niet binnen 3 weken na voornoemde mededeling zijn verstrekt.
4
Burgemeester en wethouders zenden het overzicht, bedoeld in het tweede lid, voor 1 november van het jaar van vaststelling ter goedkeuring aan Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen. Afschrift van het overzicht wordt gezonden aan het bevoegd gezag van de in het overzicht voorkomende bijzondere scholen. Indien de door burgemeester en wethouders verstrekte gegevens onvoldoende zijn om het verzoek te kunnen beoordelen, deelt Onze minister voor 1 januari volgend op voornoemde datum aan burgemeester en wethouders mede dat de gegevens voor 1 februari daaropvolgend dienen te worden aangevuld. Indien de aanvullende gegevens niet voor 1 februari zijn verstrekt, wordt het verzoek buiten behandeling gelaten.
5
Onze minister brengt de in het overzicht opgenomen voorzieningen die door hem zijn goedgekeurd voor vergoeding door het Rijk in aanmerking.
6
Bij ministeriële regeling wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het overzicht, bedoeld in het tweede lid, bekend gemaakt
a
welk bedrag ten hoogste beschikbaar is voor de toewijzing van verzoeken voor elk van de categorieën voorzieningen, bedoeld in het tweede lid, en
b
volgens welke regels dit bedrag wordt verdeeld.
In afwijking van de vorige volzin vindt de in die zin bedoelde bekendmaking met betrekking tot de voorzieningen in de huisvesting die worden gewenst voor het jaar 1996 plaats binnen 4 weken na de datum van inwerkingtreding van deze wet.
7
Het bedrag, bedoeld in het zesde lid, kan worden gespecificeerd naar soort aanvraag, soort voorziening, jaar waarop de aanvraag betrekking heeft en periode waarin de aanvraag wordt ingediend. Bij de ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid, kan tevens worden bepaald dat Onze minister bij de toewijzing van de ingediende verzoeken in begunstigende zin kan afwijken van het Huisvestingsbesluit WBO.
8
De ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid, voorziet erin dat indien van de beschikbare bedragen van elk van de categorieën voorzieningen, bedoeld in het tweede lid, wegens gebrek aan verzoeken die voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komen een bedrag resteert, dit restant wordt toegevoegd aan de bedragen voor die categorie of categorieën van voorzieningen waarvoor meer verzoeken die voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komen, zijn ingediend dan het voor de desbetreffende categorie van voorzieningen beschikbare bedrag toelaat.
9
De ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid, geeft aan welke volgorde zal worden gehanteerd bij de toewijzing van de ingediende verzoeken binnen elk van de categorieën verzoeken, bedoeld in het tweede lid. Die volgorde wordt bepaald door de omstandigheid dat:
a
de gevraagde voorziening onderdeel uitmaakt van een meerjarig samenstel van fusies in de gemeente van vestiging, die tot gevolg hebben dat de voor die gemeente geldende stichtingsnorm, bedoeld in artikel 77 van de Wet op het primair onderwijs, wordt bereikt,
b
de gevraagde voorziening bestemd is voor een school die vanaf het jaar waarvoor de voorziening wordt gewenst ten minste 20 jaar levensvatbaar is,
c
de gevraagde voorziening past in een beleid dat is gericht op een optimaal gebruik van de bestaande gebouwencapaciteit, of
d
de gevraagde voorziening een gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw betreft als bedoeld in het elfde lid. In dat geval is het elfde lid van toepassing.
10
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aan de omstandigheden, bedoeld in het negende lid onder a tot en met d, andere omstandigheden worden toegevoegd.
11
De ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid, voorziet erin dat een gewenste gehele of gedeeltelijke vervanging van een reeds ten behoeve van het basisonderwijs voor vergoeding door het Rijk in aanmerking gebracht gebouw voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komt indien:
a
de vervanging wegens slechte bouwkundige staat, die niet het gevolg is van het nalaten van het noodzakelijk onderhoud, gerechtvaardigd is,
b
het gebouw zonder de vervanging voor onderwijsdoeleinden niet langer te gebruiken is, en
c
Onze Minister deze gehele of gedeeltelijke vervanging zou goedkeuren op basis van het bepaalde in het Huisvestingsbesluit WBO.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •